De rechtbank heeft onlangs in een zaak tussen een melkveehouder en jongvee-opfokker geoordeeld dat de fosfaatrechten geheel toekomen aan de opfokker. De melkveehouder had zijn jongvee tussen maart 2015 en maart 2017 laten opfokken door de jongvee-opfokker. Daarna beëindigde hij de opfokovereenkomst. De melkveehouder vroeg de opfokker mee te werken aan het indienen van het formulier ‘In- en uitscharen’ teneinde het aan hem toegekende aantal fosfaatrechten te laten verhogen met de rechten voor de bij de opfokker gestalde dieren op 2 juli 2015. De opfokker weigerde dit.
De voorzieningenrechter stelde vast dat het feitelijk houderschap en niet de eigendomssituatie (op 2 juli 2015) doorslaggevend is voor de toekenning van de fosfaatrechten. Dit betekende dat de fosfaatrechten voor het uitgeschaarde vee in beginsel bij de opfokker berusten. De opfokker heeft niet onrechtmatig gehandeld door geen instemming te geven aan het formulier. Daarbij is redengevend dat het gedurende circa twee jaar opfokken van jongvee verder lijkt te gaan dan alleen het in- en uitscharen van vee, gelet op de duur en intensiteit.
Ook hebben opfokkers behoefte aan en recht op fosfaatrechten. Zonder die rechten kan hun bedrijf niet bestaan. De melkveehouder was ook na afloop van de overeenkomst zijn jongvee niet zelf gaan opfokken, maar had daarvoor een ander gevonden. De melkveehouder had de rechten van de opfokker dan ook niet nodig om zijn bedrijf en de omvang daarvan, zoals die was op 2 juli 2015, te borgen.